Skip to main content

Klik op de tekening voor een vergroting.

In de onderduik

Het waargebeurde verhaal van Jaap Slager uit Steenwijk


Herfst 1945

Jaap staat voor zijn ouderlijk huis aan de Noordersingel te roken. Het regent en het waait, maar Jaap trekt zich er niets van aan. Kwaad schopt hij een steentje over straat. Hij is boos. Boos omdat door die stomme rotoorlog al zijn toekomstplannen zijn gewijzigd. Met veel moeite en veel angstige momenten heeft hij de oorlog overleefd. Ook zijn jongere broer Moop en zijn moeder kwamen terug naar Steenwijk. Maar voor zijn vader Joseph waren de spanningen teveel geweest. Hij komt nooit meer thuis. Zijn werk als slager zal hij nooit meer doen en nu heeft hij levenslang in één of ander tehuis. En ik?, denkt Jaap. Hij probeert de teleurstelling weg te slikken. Het lukt hem niet. Wat was Jaap graag dierenarts geworden. Maar omdat vader niet meer in staat is om te werken, moeten hij en Moop het vak leren. Weg toekomstplannen. Jaap snift en haalt zijn neus op. Met een zucht draait hij zich om en loopt het huis binnen. Het is tijd om naar de slagerij te gaan… Maar de oorlogsherinneringen blijven door zijn hoofd malen.

Zomer 1942

‘Ik vertrouw het niet,’ zei de toen negentienjarige Jaap tegen zijn schoolvriend Jelle Wijnja.
                ‘Ik heb er alles aan gedaan om niet door die medische keuring te komen. Een keuring voor een werkkamp, ammehoela. Ik geloof er niets van. Grote kans dat ik naar Westerbork afgevoerd word. En waarheen dan? Ik vertrouw de zaak niet. Er zit maar één ding op. Ik ga onderduiken. Maar hoe kom ik aan een ander persoonsbewijs? Op die van mij staat een dikke letter J. De J van Jood.’
Jaap weet zich die dag nog heel goed te herinneren. De lucht was blauw, de zon was warm. Maar bij hem brak het klamme angstzweet uit. Hij moest hier weg, maar hoe?
                ‘Hier,’ zei Jelle, ‘neem de mijne.’ En hij drukte snel zijn persoonsbewijs in de handen van Jaap.
                ‘Weet je het zeker?’ vroeg Jaap nog.
                ‘Zeker weten,’ beaamde Jelle.

Vanaf dat moment zou Jaap voor de buitenwereld Jelle Wijnja heten. Jaap denkt terug aan zijn eerste onderduikpoging. Het was augustus 1942. Met zijn Joodse vriend Louis was hij op weg naar Boskoop. Ze zaten opeengepakt in een vrachtwagen tussen edammer kaasjes. Vanuit Boskoop zouden ze naar Zwitserland vluchten. Maar eenmaal in Boskoop aangekomen, hoorden ze dat er verraad in het spel was. Het plan ging niet door. Ze besloten om naar Heerenveen te gaan. Jaap denkt terug aan die levensgevaarlijke treinreis. Ze konden niet via Steenwijk reizen. Dat was veel te gevaarlijk, omdat er inmiddels een opsporingsbevel voor hun was uitgegeven. Als ze gepakt werden… Jaap huivert. Hij moet er niet aan denken wat er dan met hem was gebeurd.

Hij laat zijn gedachten gaan over alle onderduikadressen die hij heeft gehad. En over de gevaarlijke tocht naar Heerenveen. Hun eerste onderduikadres was recht tegenover het ziekenhuis, waar Duitse troepen gelegerd waren. Op een dag klonk er een luid commando in het Duits. Duitse soldaten sprongen hun tuin in. Jaap was letterlijk verlamd van schrik. Hij kon geen stap meer verzetten. Hij kon de schuilplaats niet eens meer bereiken, terwijl die maar vijf meter bij hem vandaan was. Maar weer volgde een commando, en de soldaten marcheerden verder. Jaap voelt de angst nog als hij eraan denkt.

Ook in Heerenveen was er verraad in het spel en alle onderduikers die daar zaten moesten weg. Jaap en Louis maakten op de fiets in het donker de gevaarlijke tocht naar Wolvega. Lang bleven ze er niet. Ze gingen naar ome Marcus en tante Jo in de Gasthuisstraat in Steenwijk. Levensgevaarlijk!!! Gekkenwerk om naar Steenwijk te gaan. Ze werden immers gezocht! En iedereen wist dat ze Joods waren. Ome Marcus was voorlopig nog veilig, omdat zijn vrouw tante Jo niet-Joods was. Ze bleven er maar één nacht en de volgende dag konden ze naar Blesdijke. Daar leerde Jaap Pé Vredenburg kennen. Die zou later nog goed van pas komen.

Na een poos in Blesdijke was daar de situatie ook niet meer veilig en weer gingen ze naar ome Marcus. Die wist een adresje aan de Beulakerweg in Giethoorn, bij de familie Nijenhuis. Jaap glimlacht als hij eraan terugdenkt dat hij zijn broer Moop weer zag, die zat daar ondergedoken met Bram uit Zwolle.
Ze konden daar niet lang blijven en gingen naar een ander onderduikadres in Giethoorn, bij de familie Petter aan de Dorpsgracht. Ook daar was het niet zonder risico. Maar als er iets aan de hand was, kwam burgemeester Voetelink langs. Hij deed dan net of hij de bruggen en vonders controleerde, maar in werkelijkheid waarschuwde hij voor gevaar. Jaap denkt terug aan die nacht dat hij met Louis, Moop en Bram met de punter door kleine slootjes naar een beschutte plek is gevaren. Toen ze de volgende ochtend terug kwamen, bleek er die nacht een inval te zijn geweest. De burgemeester had hun leven gered. Jaap voelt nog hoe de angst door zijn lijf gierde. Ze besloten een nieuw adres te zoeken. Pé had ooit gezegd: ‘Jongens, als jullie ooit hulp nodig hebben, kom dan bij mij.’

Zo vertrokken ze met zijn vieren naar Blesdijke. Moop en Bram bleven bij Pé, Jaap en Louis gingen naar zijn zus Marie Schotman. Ze zaten maar een kilometer bij elkaar vandaan. Omdat het onderduikadres zo klein was, hadden Louis en Jaap een ondergrondse schuilplaats gegraven, vlakbij het struikgewas. Het was een krap en scheef hol geworden, en uiterst oncomfortabel. Maar je moest wat…
Na maanden en maanden moesten ze weer weg. Jaap en Louis verhuisden naar een ander adres, de boerderij van de familie De Vries aan de Friesche Veldweg. Op een gegeven moment zaten ze daar met elf onderduikers. Er werd een schuilplaats gemaakt onder het hooivak.

Zomer 1944

15 augustus, boven het Steenwijkerdiep was een luchtgevecht gaande waarbij twaalf vliegtuigen neerstortten. Gierende motoren, brandende vliegtuigen en de lucht vol parachutisten. Duitsers op fietsen en in auto’s arresteerden bijna alle overlevende Amerikaanse vliegers. Behalve Robert Borst. Hij werd gered en in een korenschoof verstopt.


Robert kwam bij hen in de onderduik. Louis vond dat levensgevaarlijk en vertrok naar een ander adres. Jaap herinnert zich die dag dat zijn vriend Louis wegging. ‘Zien we elkaar na de oorlog?’ vroegen ze elkaar. Ze knikten, maar zeker wisten ze het niet. Niets was zeker in die tijd.
Jaap en Robert waren al snel dikke vrienden. Het verzet was van plan om Robert door de linies te brengen, naar inmiddels bevrijd gebied. Jaap wilde mee. Dit was zijn kans om aan de levensgevaarlijke onderduiksituatie te ontkomen. Maar dat risico wilden de verzetsstrijders niet nemen.

17 september 1944, de slag om Arnhem. Zou de oorlog nu bijna voorbij zijn? Het Britse leger rukte op, maar werd door de Duitsers teruggedrongen. Door deze veranderde oorlogssituatie kon ook Robert niet meer naar bevrijd gebied.

Voorjaar 1945

Eindelijk, na een koude en lange winter, kwam de dag dat de Canadezen doorbraken. Heel onwerkelijk na bijna drie jaar onderduik en angst. Jaap ziet de beelden nog levendig voor zich. Robert en hij renden naar de Rijksstraatweg. De eerste Canadezen waren in aantocht en hij zag hoe Robert de weg opsprong en een gevechtswagen liet stoppen. Ze kregen sigaretten en kauwgum. Heel abrupt namen de mannen afscheid van elkaar. Robert ging met de Canadezen mee. Met tranen in zijn ogen en een slof sigaretten in zijn hand zwaaide Jaap hem uit. Weg was zijn vriend.

Toen ging alles heel snel. De volgende dag gingen Moop en Jaap op de fiets naar Steenwijk. Naar huis! Bij Witte Paarden kwamen ze een oud klasgenoot tegen.
                ‘Waar gaan jullie heen?’ vroeg hij.
                ‘Naar huis natuurlijk!’ antwoordden ze. Maar ze kregen te horen dat er NSB’ers in hun huis zaten. NSB’ers! Wat waren ze woest.
                ‘Die smijten we eruit!’ riep Jaap. ‘Het is ons huis, het zijn onze spullen die die rotzakken ingepikt hebben.’
Ze fietsten snel verder, maar bij de Dolderbrug werden ze aangehouden. Door een bekende nota bene.
                ‘Hebben jullie een doorgangspasje?’ vroeg hij.
                ‘Nee, natuurlijk niet, we komen uit de onderduik,’ was hun antwoord.
Maar hij liet ze er niet door. Jaap weet nog heel goed hoe hij en Moop tekeer gingen. Schelden en tieren. Aan de andere kant van de Dolderbrug stond een kennis. Die ging naar het gemeentehuis en regelde doorgangspasjes.

Eindelijk kwamen ze aan op de Noordersingel. Thuis. Na al die jaren in angst geleefd te hebben. Maar hun huis was bezet. ‘Door die vuile NSB’ers!’. Woest waren ze. Op dat moment waren alleen de vrouwen in het huis. Moop en Jaap jaagden ze er meteen uit.
                ‘Eruit. En alles laten staan,’ schreeuwden ze.
En zo werd hun huis weer hun thuis. Maar hiermee was het nog niet klaar. Want de volgende dag stond de politie op de stoep.
               

‘Meekomen naar het bureau,’ zei de politie. ‘Wat denken jullie wel niet! Jullie hadden deze mensen niet zomaar uit huis mogen zetten!’
Jaap schudde verbijsterd zijn hoofd. Hij weet nog dat hij dacht: zijn ze nou helemaal gek geworden?! Het is ons huis, niet dat van hun!

Herfst 1945

                ‘Ja,’ gromt Jaap nijdig, terwijl hij zijn jas aantrekt. ‘We hebben het overleefd, maar ze hebben ons alles afgenomen. Onze spullen, ons huis, onze vrijheid… Echt alles. Zelfs mijn toekomst.’
Met een harde klap slaat Jaap de voordeur van hun huis aan de Noordersingel dicht. Hij gaat naar ome Marcus die hem het slagersvak leert. Jaap zucht en loopt naar de slagerij, waar hij helemaal niet wil zijn.

Luisterverhaal

Klik op de play knop om het verhaal te beluisteren.

Dit verhaal is voorgelezen door:

Tessa Neele

Lesbrieven