- Verhalen groep 1/2
- Gevangen in een onbekende taal
- Spelletjesdag
- Vogelvrij
- Verhalen groep 3/4
- Een mandje vol liefs
- Willemsoord wezenoord
- Anders zijn
- Mantelzorg
- Verhalen groep 5/6
- Bevrijding - Kallenkote
- Vluchten voor je leven
- Het beleg van Steenwijk
- Verhalen groep 7/8
- Door het oog van de naald
- In de bijstand
- Verzet in Oldemarkt
- In de onderduik
- I have a dream
Klik op de tekening voor een vergroting.
Door het oog van de naald
Het verhaal van Nettie Slager.
Mijn leven is een hel. Een hel op aarde. Ik vraag me weleens af of ik überhaupt nog op aarde ben. In ieder geval waar ik nu ben is het een hel, omgeven door prikkeldraad. Maar ik leef nog. Dat weet ik omdat er elke ochtend en elke avond een appèl is. Dan staan we urenlang in de rij, wachtend tot je naam wordt afgeroepen. Je vecht om te blijven staan. Val je om van de honger, ziekte of wat dan ook, dan is je lot een kogel. Of je wordt mishandeld. Zonder reden, gewoon omdat die moffen dat leuk schijnen te vinden. Ik ben oprecht blij dat mijn kinderen niet bij me zijn. Onze kinderen hebben we geprobeerd veilig te stellen voor de gruwelen van Hitler. Al wist ik eerlijk gezegd niet hoe erg die gruwelen waren. We waren vooral bang voor het onbekende. En terecht …
Aan het begin van de oorlog hebben mijn man en ik onze drie dochters elders laten onderbrengen. Eerst gezamenlijk naar Groningen, later elke dochter op een andere locatie. Wat doet dat veel pijn, je bloedeigen kinderen afstaan aan vreemden. Voor tijdelijk hoopten we. Maar wie zou het zeggen …
Mijn man Simon en ik doken elders onder, samen met mijn schoonvader. We hadden geen keus. Hitler was op Jodenjacht. We ontvluchtten Steenwijk, lieten onze slagerij in de Scholestraat achter en doken onder in Den Haag.
Tot op de dag van 19 juli 1944. Weer een zwarte dag in ons leven. Door een plotselinge inval door de Duitsers werden we ontdekt. Wat een ellende. En wat een angst! We kwamen alle drie in de gevangenis van Scheveningen terecht, waar we herhaaldelijk werden ondervraagd. Iemand daar wist dat Simon en ik drie dochters hadden. ‘Waar zitten ze? Geef antwoord!!!’ Maar we gaven geen antwoord. Op 24 juli werden we beiden overgebracht naar kamp Vught. Mannen en vrouwen strikt gescheiden. Simons vader bleek ook in kamp Vught te zitten. Beide mannen zijn 11 augustus naar kamp Westerbork gedeporteerd. Of ze elkaar daar nog gezien hebben weet ik niet. Ik volgde slechts vier dagen later. Gedoemd tot de strafbarakken …
De angst in Westerbork was groot. Drie keer per week waren er grootschalige transporten. Waar naar toe? Werkkampen werd er gezegd, maar eerlijk gezegd geloofden we dat niet meer. De transporten liepen ten einde. De Duitsers werden zenuwachtig. Toch kwam er weer een transport. Het allerlaatste, bleek later. Voor mij en duizenden anderen te laat. Zowel ik als Simon en mijn schoonvader zaten op het allerlaatste transport vanuit Westerbork richting Auschwitz-Birkenau.
En daar sta ik dan. Kaalgeschoren en wel. Ik ben ingedeeld in een werkkamp voor vrouwen. Wie nog sterk is moet werken. Wie zwak is, die wordt vermoord. Dus je doet je uiterste best om sterk te zijn. De omstandigheden zijn eigenlijk niet te beschrijven. Het is onmogelijk om te beschrijven hoe onwaardig en onmenselijk ze hier met ons omgaan. Het is zo onterend en gewelddadig allemaal. Zo verdrietig om op deze manier als mens behandeld te worden. Het werk is slopend en er is veel te weinig voedsel. Als je de slappe soep van aardappelschillen nog voedsel kunt noemen … Er sterven dagelijks vrouwen om me heen als gevolg van de verschrikkelijke omstandigheden. Ze vallen bij bosjes neer. Hoe dan ook, ik moet sterk blijven.
Vandaag is er weer een selectieronde. We moeten ons uitkleden. Spiernaakt staan we daar met onze magere lichamen. Een bundeltje kleding houd ik stevig vast. De angst is groot. Moet ik naar links, of moet ik naar rechts? Laat me links gaan, bid ik vanbinnen. Al weet je nooit waar die rij heen gaat. Je kunt hier nergens op vertrouwen. Alleen, ik zie dat de zwakkere vrouwen naar rechts moeten. Dus ik bid voor links. De geur van angstzweet dringt mijn neus binnen. Duitse bevelen worden gegeven. Mijn vriendinnen gaan naar links. Tot zo, zeg ik in gedachten. Maar als ik aan de beurt ben blaft de dokter een bevel dat ik naar rechts moet. Mijn hart klopt in mijn keel. Ik ben verlamd van schrik. Ik word ruw in een propvol kamertje geduwd. Er wordt geschreeuwd dat je je kleding in een bak moet gooien. Maar ik ben verlamd. Ik kan niks. In ieder geval niet meer logisch nadenken. Ik voel alleen angst. Want ik weet heus wel wat dit betekent. Niet alleen hebben we over de gaskamers gehoord, wat dacht je van al die dikke rookwolken die door de schoorstenen van het crematorium uitgebraakt worden. Dag en nacht. Al die deeltjes as die op je neerdwarrelen als je buiten loopt. As van alle lijken die ze verbrand hebben. Om nog maar te zwijgen over de geur die vrijkomt bij het verbranden van alle vermoorde mensen.
Ik moet hier weg, is mijn enige gedachte. Mijn hersens worden wakker. Niets dan huilende en biddende naakte vrouwen om me heen. De kamer is vol en toch worden er meer naakte lichamen bij gepropt. Vanuit mijn ooghoek zie ik een deur. Die moet ik zien te bereiken. Geen idee wat daar achter is, maar alles is beter dan de gaskamers. Ik moet blijven leven. Ik bid dat ik de oorlog overleef en mijn meisjes ook. En Simon, waar hij ook maar is. Mijn hart bonst bijna mijn borstkas uit, zo bang ben ik. Mijn kleren heb ik stevig vast. Ik stop ze niet in de bak, maar schuifel naar de deur. Het duurt uren voor mijn gevoel. Voetje voor voetje schuif ik steeds een stukje op. Wat duurt dit lang! En wat zit er achter die deur? Ook daar ben ik bang voor. Een kogel? Grote kans, maar ik heb geen keus. Want voor me ligt de gaskamer…
Ik ben er. Angstig en met trillende handen maak ik de deur open en glip er doorheen. Mijn oren gespitst op harde bevelen, mijn ogen zoekend naar uniformen en geweren. Maar wonder boven wonder sta ik buiten. Buiten! In de buitenlucht. Razendsnel trek ik mijn kleren aan en glip weg, terug naar mijn eigen barak. Annie en de andere meiden zitten op een bankje en ik schuif aan. Aan de blik in hun ogen is te zien wat ze denken: Nettie komt nooit meer terug. Maar hier ben ik dan. Door het oog van de naald gekropen. Vastberaden om de oorlog te overleven. Om terug te gaan naar huis. Terug naar Steenwijk en naar mijn gezin.
Wonder boven wonder overleefde Nettie Auschwitz-Birkenau. Geen van de vrouwen waarmee ze in dat kamertje heeft gestaan, heeft de oorlog overleefd. De gaskamer was hun afschuwelijke lot. Uiteindelijk kwamen Nettie en Anita samen met de overgebleven 45 Nederlandse vrouwen aan in Libau, een kamp in Silezië, waar ze op 6 mei 1945 werden bevrijd. Het duurde nog een maand voor Nettie weer in Nederland aankwam. Ze keerde op 13 juni 1945 terug in Steenwijk. Haar dochter Trees zag haar zomaar de straat inlopen. ‘Kijk maar goed,’ zei Nettie, ‘ik ben er weer.’
Op 8 juli had ze de slagerij weer geopend. Zonder Simon, want over hem was nog niets bekend. Was er nog hoop dat Simon de oorlog had overleefd? Dochter Trees dacht soms dat ze hem zag lopen. Of Nettie nog hoop had weet ik niet. Ze heeft daar de meest verschrikkelijke dingen gezien en ervaren. Duizenden en duizenden mensen die werden vermoord. Miljoenen. Het was een wonder dat zij überhaupt terug was gekomen. Van alle Steenwijkse joden was ze de enige die Auschwitz-Birkenau heeft overleefd.
Nettie sprak niet over de gruwelen in het concentratiekamp. Alleen af en toe met haar vriendinnen, zoals Annie, die ook het kamp hadden overleefd. Er waren simpelweg geen woorden voor. Een paar jaar later heeft ze tegen haar kinderen gezegd: ‘Ik vertel het jullie één keer, daarna nooit meer!’
Pas vijf jaar later, op 3 juni 1950, kreeg Nettie een brief van het Rode Kruis waarin stond dat Simon in januari 1945 in kamp Vaihingen was overleden. Vermoedelijk door ziekte en uitputting. Haar schoonvader bleek meteen bij aankomst in Auschwitz-Birkenau te zijn vergast. Hitler heeft niet alleen 6 miljoen mensen omgebracht. Hij heeft 6 miljoen keer een moord gepleegd …
Anita Mayer beschreef in haar boek Als ik Hitler maar kan overleven niet alleen over haarzelf maar ook over Nettie Slager. Zij waren samen in Auschwitz en reisden ook samen terug naar Nederland.
Bron: In de onderduik, Hoe Steenwijker joden de oorlog overleefden. Auteur: Jan van Rossum.
Informatie: Willem Boerma, die in de voormalige slagerij van de familie Slager woont.
Luisterverhaal
Klik op de play knop om het verhaal te beluisteren.
Dit verhaal is voorgelezen door: